Ten onrechte ontvangen partneralimentatie terugbetalen wegens samenwonen in de zin van art. 1:160 BW
De rechtbank Almelo heeft onlangs uitgesproken dat een inwoonster van De Lutte haar ex-man tienduizenden euro’s ten onrechte ontvangen partneralimentatie moet terugbetalen.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. De echtscheiding tussen de twee werd in november 2016 uitgesproken. De man werd veroordeeld tot het betalen van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 2.223,- per maand. Met een vaststellingsovereenkomst is in januari 2018 het alimentatiebedrag gewijzigd naar € 1.871,- per maand.
Artikel 1:160 BW bepaalt dat de alimentatieverplichting jegens een ex-echtgenoot eindigt wanneer deze is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd. De Hoge Raad ontwikkelde de volgende maatstaf: “Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de vrouw in de zin van art. 1:160 BW is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd, volstaat niet dat zij en de ander met elkaar samenwonen, maar is vereist dat tussen hen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.”
De man vermoedde dat de vrouw een affectieve relatie zou hebben met haar werkgever en dat zij sinds oktober 2017 samenwoonde in de zin van artikel 1:160 BW. Ter onderbouwing aan deze stelling heeft de man een groot aantal bewijsstukken overgelegd, waaronder een rapport van een door de man ingeschakeld detectivebureau. Het detectivebureau heeft observaties gepleegd langs het perceel en rondom de woning van de werkgever van de vrouw. Op papier was de vrouw woonachtig in een jachthut op het terrein van haar werkgever, maar in de praktijk verbleef ze volgens de man veelvuldig in de woning van haar werkgever. In de jachthut brandde nooit licht en in de woning van de werkgever wel. De vrouw bevond zich s ’avonds laat en s ’ochtends vroeg in de woning van de werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit deze observaties voldoende beeld naar voren dat er sprake is van meer dan af en toe bij elkaar slapen. De gemeenschappelijke huishouding blijkt volgens de rechtbank uit het feit dat de vrouw regelmatig rijdt in auto’s van haar werkgever. Het is onvoldoende aannemelijk en niet noodzakelijk dat de vrouw deze auto’s nodig heeft in het kader van haar functie als administratief medewerkster voor de duur van 12 uur per week. Ook heeft er een getuigenverhoor plaatsgevonden, de vrouw en haar werkgever zijn als getuige gehoord. Uit dit getuigenverhoor kwam onder meer naar voren dat de vrouw huishoudelijk werk verricht in de woning van haar werkgever, zij zijn wasmachine mag gebruiken en boodschappen voor hem doet. Uit de arbeidsovereenkomst van de vrouw blijkt geen verplichting tot het verrichten van deze huishoudelijke werkzaamheden. Daarnaast hebben beiden elkaars huissleutel, verzorgt de vrouw de dieren van de man en wordt er voor elkaar gekookt.
De vrouw betwist dat zij samenwoont met haar werkgever in de zin van artikel 1:160 BW. De vrouw erkent dat er sprake is van een duurzame en affectieve relatie, maar ontkent dat zij samenwoont, er sprake is van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding.
Volgens de rechtbank heeft de vrouw de gemotiveerde stellingen van de man onvoldoende weerlegd. Vast is komen te staan dat de vrouw is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd, zoals omschreven in artikel 1:160 BW. De verplichting van de man om alimentatie te betalen aan de vrouw is hierdoor geëindigd. De man vordert ruim € 44.000,- van de vrouw, maar omdat niet duidelijk is welk bedrag de man exact onverschuldigd betaald heeft, zal over de precieze hoogte van het bedrag een akkoord moeten worden bereikt tussen de man en de vrouw. De kosten van de het detectivebureau moet de man zelf betalen.
BRON: ECLI:NL:RBOVE:2020:1595